Ieder jaar hoop ik op een ontspannen zomervakantie. Zelden kom ik uitgerust thuis. Twee zomers geleden bijvoorbeeld bleek ons fantastische vakantiehuis in de Dordogne dubbel geboekt. Foutje van de reisorganisator. Het jaar daarvoor dachten we dat er ’s nachts een rookmelder afging. Dat geluid bleek uit een dikke pad te komen die onder het huisje woonde. En we zaten ook eens op een camping waar de overburen in hun caravan twaalf uur per dag housemuziek draaiden!
In 2022 zijn de bestemmingen Oostenrijk en Italië. We dachten, laten we eens iets anders dan Frankrijk proberen. Onze drie dochters van acht, elf en zestien zitten op elkaar geprakt op de achterbank van de medium-bmw. Onderweg zeg ik: ‘kijk jongens, de bergen van Oostenrijk!’ Drie koppies kijken even op van hun scherm naar buiten en Anna roept: ‘ja! daar is Hitler geboren mam!’ De sfeer in Oostenrijk is fijn.
We spelen Yahtzee, gaan met een gondel naar boven, wandelen tussen de bergkoeien, wandelen nog een keer, gaan naar het zwembad in het dorp, koken een pasta als we de wienerschnitzel zat zijn, betalen tien euro voor drie minuten in een rodelbaan en shoppen in de langste winkelstraat van Tirol.
De volgende bestemming is Venetië, dat staat op Bart zijn verlanglijst dus daar gaan we naartoe. We denderen zes uur lang door een uitgestorven en volledig opgedroogd deel van Noord-Italië. We eindigen op de zevende verdieping van een parkeergarage aan de rand van Venetië. Als ik de deur open voelt het alsof ik in de Etna stap. Verdoofd door de hitte halen we het hoogstnoodzakelijke aan handbagage uit de auto.
We sjokken vijfentwintig minuten door de Venetiaanse sauna naar het hotel. Eenmaal in het hotel, bij de receptie, vraagt Bart of ik de paspoorten heb. Die heb ik. Maar ik zie dat ik mijn pasjes-houder met twee bankpassen, een creditcard, mijn rijbewijs, ov-chipkaart en zorgpas mis. Godver. Die ligt nog in de auto. Ik moet NU terug naar de parkeergarage! Bart blijft koel. ‘Mies, dat is allemaal verzekerd, komt goed, het is heus niet zomaar weg’.
Als we de bagage op de kamers hebben gezet lopen we de stad weer in. Bij elke figuur die zijn portefeuille pakt denk ik aan mijn pasjes. Ik kan het niet loslaten, ik moet weten of ze nog in de auto liggen. Bart blijft met Lina en Anna in een park op zoek naar verkoeling en ik loop met Julia naar de parkeergarage. Ik trek de hele auto overhoop. Juul zoekt mee, echter zonder resultaat. Misschien heb ik het mapje in de vuilnisbak gegooid toen we uitstapten? Ik stond met mijn telefoon, wat losse spulletjes en afval in mijn hand naast de auto. Waarschijnlijk zat het daarbij, dat moet het zijn, heb ik het gewoon weg gemikt?
Huilend bel ik Bart op om te vertellen dat ik een sukkel ben. Bart blijft rustig, ‘je bent geen sukkel, kom nou maar naar het park, we zien wel, het is niet erg’. Ik vind het wel erg. Heel erg. Wat een kneus ben ik, degene die altijd tegen iedereen roept dat ze op hun spullen moeten letten. Hoe kan ik zo stom zijn?
Als het buiten iets is afgekoeld eten we pasta op een terrasje. De volgende dag glijden we in een gondel door de grachten en we slenteren door de smalle steegjes tot het echt te heet wordt. Van half twaalf tot vijf uur chillen we in de airco van het heerlijke hotel. ’s Avonds nemen we een bootje naar Piazza San Marco. Het plein is prachtig maar door de hitte (en de pasjes-crisis) kan ik er maar matig van genieten.
Op maandagochtend wandelen we na het ontbijt weer naar de auto. Ik ga zitten en voel nog een keer in het zijvak van de bijrijdersstoel. Daar ligt het mapje met de pasjes, achter een richeltje waar ik het bestaan niet van had opgemerkt. Het lacht me keihard uit. Ik voel opluchting en een ultiem gevoel van onnozelheid.
Van mij mogen we naar huis maar er zijn nog twee etappes te gaan. We rijden naar het midden van Italië. Buiten is het ondertussen negenendertig graden. Gelukkig doet de airco het. Onderweg ontsnappen we maar ternauwernood aan een bermbrand, vlak achter ons wordt de weg afgesloten. Google-maps geeft bosbranden aan op het scherm. Na vijf uur rijden verlaten we de snelweg en gaan we een zanderig slingerpaadje omhoog van een paar kilometer. We komen aan bij Albergo Fontanelle. Een prachtig familiehotel met zwembad. Eindelijk rust, denk ik.
Als we uitstappen ruiken we een sterke benzinelucht. De geur komt uit onze kofferbak. We bellen met de A.N.W.B., die geeft telefonisch instructie dat we er absoluut niet mee mogen rijden. Ze slepen de stinkende auto naar een garage. In de vier dagen die volgen kunnen we geen kant op. Er is geen auto te huur en geen supermarkt binnen een straal van twintig kilometer te vinden. We ontbijten, lunchen en dineren in het hotel. Het eten is godzijdank fantastisch. Verse pasta’s, salade caprese en lokale truffel-specialiteiten. Dat maakt een hoop goed, maar het is niet hoe we het hadden bedacht. Het gaat nooit hoe we het van tevoren bedenken, dat zou ik na al die jaren toch moeten weten.
Dan belt de garagehouder dat we de auto op kunnen halen. Een lekkend slangetje is vervangen en we kunnen verder. We hebben geluk, want het is de laatste dag in het hotel en we kunnen niet bijboeken, want het is vol. Er staat nog een laatste week gepland in een Italiaans huisje, maar ons vakantiegeld is op. We gaan naar huis.
‘We kunnen ook een jaartje niet op vakantie gaan, of iets dichterbij,’ zeg ik tegen Bart.
Volgend jaar naar Denemarken?
Geef een reactie