Woensdagmiddag. Ik kom thuis en zie op mijn telefoon dat Lina mij gebeld heeft. ‘Zal wel willen vragen of ze bij een vriendin mag spelen.’ Ik bel haar terug, ze neemt niet op. Bart was ziek thuis, maar is niet in huis. Als ik uit het raam kijk, zie ik onze auto met een noodvaart de straat uit rijden.
‘Huh? Dit is raar.’ Ik bel Bart. Ik hoor hem: ‘Kan niet praten, er is politie, Lina ligt op straat.’ De verbinding wordt verbroken. Op de Find My Phone-app zie ik dat Bart en Lina op de kruising Maxwellstraat – Kruislaan zijn. Ik grijp mijn sleutels, ren negen verdiepingen de trap af, struikel de schuur in en sleur mijn fiets naar buiten.
Binnen vier minuten ben ik op de plek waar ze waren, maar ik zie alleen haar fietsje tegen de bosjes staan. Verder niemand. Ik check nogmaals de app. Ze zijn bij de huisarts in de Derde Oosterparkstraat. Of nee, toch bij het OLVG. Shit.
Doortrappen naar de eerste hulp. ‘Niet rennen door het ziekenhuis,’ denk ik nog, en ik wandel zo snel als ik kan. Ze zit naast Bart op een stoel in de wachtkamer. Ik adem uit. ‘Dan is het erg, maar niet levensbedreigend.’ Als ik naar haar linkerknie kijk, begrijp ik het begrip ‘gapende wond’. Een soort mondje. Heel bloederig.
In mijn negentienjarige moederschap heb ik heel wat keren op de eerste hulp gezeten. Van snee in de wenkbrauw, gebroken been, tot blindedarmontsteking. Godzijdank ben ik nog nooit in paniek geraakt. Van buiten. Van binnen ratelt het als een dolle hoor. Maar ik kom in een soort trance-achtige toestand en reageer rustig.
Lina begint keihard te huilen. Ik hou haar vast en zeg dat alles goedkomt. Bart zit naast Lina te zweten. Oh ja, hij had griep. Ik geef hem mijn fietssleutel en vraag om de autosleutel. ‘Waar staat hij? Heb je betaald parkeren aangezet?’ Ja, dat doe je dan blijkbaar automatisch. Net als dat ik gewoon mijn kettingslot nog heb gebruikt om mijn fiets aan het hek van het Oosterpark vast te zetten. Ik stuur Bart naar bed en blijf bij Lina.
Tien minuten later worden we geholpen. Een superlieve verpleegkundige vraagt wat er is gebeurd. Lina vertelt: ‘Ik was aan het fietsen met Rifka en Eva-Lyse en andere vriendinnen. Ik wilde ze inhalen en toen gleed mijn voet van de trapper. Daarna weet ik niks meer. Ik lag op de grond.’ ‘Elektrische fiets of een gewone?’ vraagt de verpleegkundige. ‘Gewoon, een normale. En ik ben misselijk,’ zegt Lina.
Er gaat een verbandje om de knie. We krijgen een aparte kamer waar we wachten op de dokter. ‘Waarom doe je er nu een verband om als zo meteen de dokter er nog iets mee moet?’ vraagt Lina. De verpleegkundige lacht. ‘Nou, zodat jij niet nog misselijker wordt als je de hele tijd al dat bloed ziet op je knie.’ Lina ontspant een beetje.
We wachten. Er loopt een bekende langs die in opleiding is tot huisarts. Margit. Ze vraagt wat er is gebeurd. Lina vertelt over de val en zegt dan: ‘Jij lijkt op een actrice uit My Life with the Walter Boys. ‘Oh, dat ga ik even googelen, ik ben benieuwd of ik dat ook vind,’ zegt Margit. Haar dienst zit er helaas al op, dus we moeten wachten op een andere dokter.
Na een half uur komt dokter Lotte binnen. Zij heeft een magisch verdovingsspulletje, iets nieuws, dat ze in de wond laat lopen. ‘Daar voel je niks van, Lina.’ En dat klopt. ‘Ik ga even zitten,’ hoor ik mezelf zeggen. Nu dokter Lotte het overneemt, voel ik dat ik vergeten ben om door te ademen. Ik ben een beetje duizelig. Lina vindt het grappig. ‘Het komt goed hoor, mam.’ Twee hechtingen, een paar plakstrips en een grote gaaspleister, en we mogen naar huis.
Als Lina ’s avonds in haar stapelbed is getild houden Bart en ik elkaar even stevig vast.
Geef een reactie