Ik fiets rond 8 uur naar mijn werk, over de Middenweg. Mijn bakfiets is leeg, Bart brengt de kleine dames weg en ik haal ze vanmiddag weer op. Het is druk, er zijn al veel fietsers in Amsterdam onderweg. Ik heb mijn koptelefoon op, heel zacht muziekje, om alle prikkels nog een beetje buiten te houden.
Terwijl ik rustig doortrap ben ik alert op alles wat er om me heen gebeurt. Ik zie ongeduldige autobestuurders druk naar elkaar gebaren op de Kruislaan en een type op een scooter die (veel harder dan 50 km per uur) door rood rijdt en net op tijd een bus ontwijkt.
Op de volgende kruising is het extreem druk, veel fietsers van rechts die invoegen vanaf de Wethouder Frankeweg. Op dat fietspad staan dikke haaientanden.
Ik moet rechtdoor en zie een mevrouw aankomen met twee kleine kinderen op haar fiets. eentje voor en eentje achterop. Ze kan de fiets nog net in balans houden. Ik kijk naast me of ik kan uitwijken maar ik word links ingehaald. Ik kan de mevrouw niet voor laten gaan dus ik trap wat harder door zodat ze achter me kan invoegen. Best spannend want ik dacht heel even dat ze tegen me aan zou fietsen, waarschijnlijk dacht ze dat ze voorrang had.
Vijftig meter verderop ben ik de situatie al bijna vergeten als de mevrouw met de twee kinderen naast me komt fietsen. Ik hoor haar tegen haar kinderen praten met een (best wel irritant) stemmetje waar ik een denkbeeldig vingertje bij zie wijzen, “Die mevrouw let niet op het verkeer hè, ze heeft een koptelefoon op, ze is met hele andere dingen bezig.’
Of het de tekst was, het feit dat ze ‘via’ haar kinderen communiceerde of dat ik dat wijzende vingertje zo voor me zag, ik weet niet wat precies de ’trigger’ was maar ik ONTPLOFTE. En niet zo’n beetje ook. Ik schoof mijn koptelefoon af en probeerde haar (met hetzelfde vingertje) erop te wijzen dat ZIJ van rechts kwam en dat er HAAIENTANDEN stonden en dat ik nog zo mijn best had gedaan om haar voor te laten gaan maar dat ik niet naar links kon omdat ik werd ingehaald.
Ik kwam niet verder dan: ‘JIJ kwam van rechts..’ Ze onderbrak me en schreeuwde terug: ‘ JA INDERDAAD, IK KWAM VAN RECHTS!’ Ik kwam er niet meer tussen. Ik weet niet meer precies wat we daarna (nog steeds fietsend!) tegen elkaar geschreeuwd hebben. Het werd een ordinaire scheldpartij waarbij de kinderen van de mevrouw een beetje glazig voor zich uitkeken.
Het laatste wat ik me kan herinneren is dat zij riep: ‘Nou jij bent lekker opgefokt zeg.’ Waarop ik nog harder riep: ‘IK BEN HELEMAAL NIET OPGEFOKT, JE BENT ZELF OPGEFOKT!’ Zij fietste verder en ik stopte even met trappen om stil te staan bij wat er zojuist was gebeurd.
Ik kwam trillend aan op mijn werk, sprak de eerste collega (Sanne) aan die ik tegenkwam, en barste in huilen uit. Sanne bleef heel rustig luisteren zonder te oordelen. Zo fijn, want kolere wat voelde ik me slecht over mezelf, dat ik me zo had laten gaan, gênant. Niet te doen dat gevoel. En ook nog waar die kinderen bij waren.
Elke dag daarna was ik bang om de mevrouw weer tegen te komen. Ik heb zelfs een paar keer een andere route genomen. Ik sliep slecht, had er echt heel veel last van. Waarom was ik nou zo boos geworden. Zij had geen voorrang maar was zo’n reactie nou nodig? Die gedachten hadden geen zin, het was al gebeurt, ik moest er mee leren leven.
Een paar weken later bracht ik Lina naar de creche, ik hoor een stem van een moeder tegen haar zoontje praten en ik zie een denkbeeldig vingertje. Ja echt, het was de mevrouw! Ik kon het niet geloven. Haar zoontje bij mijn Lina in dezelfde peutergroep. Oef, nu moest ik er echt iets mee. Ze keek me niet aan, zou zij zich het voorval herinneren? Ik durfde het niet te vragen. Ik nam me voor om ‘sorry’ te zeggen maar steeds was er een kind bij of teveel mensen of een ander excuus.
Afgelopen zaterdag ging ik met Anna naar zwemles. Je raad het al, weer de mevrouw, deze keer met haar dochter van zes in de zwemles. Ik besloot om voor eens en altijd af te rekenen met mijn geweten. Ik stapte op haar af en vroeg of ik even met haar kon praten.
‘Sorry,’ zei ik, (met trillende stem). Ze vroeg waarvoor. ‘Nou, we hebben heel hard tegen elkaar geschreeuwd op de fiets, bij de Wethouder Frankeweg, een tijdje geleden alweer, maar toch, ik wil mijn excuses daarvoor aanbieden.’ Ze keek als een snoek op zolder en zei; ‘Oh, ja, Wethouder Frankeweg, daar fiets ik wel eens maar ik kan me niks herinneren van wat je zegt.’
We hadden nog even een kort gesprekje waarna ik (opgelucht en verdwaasd) de andere kant op liep. Had ik me even druk zitten maken, en waarom eigenlijk?! Kon het echt waar zijn dat zij zich niks kon herinneren? Ze ontkende niet dat het was gebeurd. Misschien wilde ze er niet over praten, of had ze het hele voorval verdrongen?
Vreemd.
Ik hoop dat de kosmos me inmiddels heeft vergeven, kan ik weer rustig naar mijn werk fietsen.